Wanneer eindigt een erfdienstbaarheid?

Ten eerste kan een erfdienstbaarheid op vordering van de eigenaar van het dienend erf door de rechter in bepaalde gevallen worden opgeheven:
  1. Op grond van onvoorziene omstandigheden, of
  2. Na verloop van 20 jaar, indien sprake is van strijd met het algemeen belang, of
  3. Indien de uitoefening onmogelijk is geworden of de eigenaar van het heersend erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij zal terugkeren.
Ten tweede kan de eigenaar van het heersend erf in beginsel - op zijn kosten - afstand van zijn recht doen. De eigenaar van het dienend erf moet hieraan meewerken. In de akte van vestiging kan voor de eerste twintig jaren anders worden bepaald.
Ten derde gaat de erfdienstbaarheid, in beginsel, ook teniet als het beperkte recht van opstal, vruchtgebruik of erfpacht, ten behoeve waarvan de erfdienstbaarheid op een onroerende zaak is gevestigd, eindigt. Deze regel geldt niet indien het beperkte recht eindigt door afstand of vermenging of wanneer de eigenaar bij een in de openbare registers ingeschreven akte heeft verklaard met de vestiging van de erfdienstbaarheid in te stemmen.
Ten vierde kan een erfdienstbaarheid, nu het een beperkt recht is, ook op de algemene wijzen tenietgaan die voor alle beperkte rechten gelden, en wel doordat:
  1. Het eigendomsrecht waaruit een erfdienstbaarheid is afgeleid tenietgaat;
  2. De tijd waarvoor het recht is gevestigd, verloopt;
  3. De ontbindende voorwaarde waaronder een erfdienstbaarheid is gevestigd vervuld wordt;
  4. Afstand wordt gedaan van een erfdienstbaarheid bij notariële akte;
  5. Een erfdienstbaarheid wordt opgezegd;
  6. Vermenging plaatsvindt (artikel 3:81 lid 2 BW).
Tot slot kan een erfdienstbaarheid ook door verjaring, onteigening en herverkaveling eindigen.
Word pro

Pro-abonnees downloaden gratis het Ebook met 179 vragen en antwoorden over Vastgoed: Koop & Eigendom.